Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet milieubeheer

 

Artikel 8.8
1
Het bevoegd gezag betrekt bij de beslissing op de aanvraag in ieder geval:
a
de bestaande toestand van het milieu, voor zover de inrichting daarvoor gevolgen kan veroorzaken;
b
de gevolgen voor het milieu, mede in hun onderlinge samenhang bezien, die de inrichting kan veroorzaken, mede gezien haar technische kenmerken en haar geografische ligging;
c
de met betrekking tot de inrichting en het gebied waar de inrichting zal zijn of is gelegen, redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen die van belang zijn met het oog op de bescherming van het milieu;
d
de voor het einde van de in artikel 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde termijn overeenkomstig artikel 3:15 van die wet naar voren gebrachte zienswijzen en door de krachtens artikel 8.7 aangewezen adviseurs en overeenkomstig artikel 8.31 uitgebrachte adviezen;
e
de mogelijkheden tot bescherming van het milieu, door de nadelige gevolgen voor het milieu, die de inrichting kan veroorzaken, te voorkomen, dan wel zoveel mogelijk te beperken, voor zover zij niet kunnen worden voorkomen;
f
het systeem van met elkaar samenhangende technische, administratieve en organisatorische maatregelen om de gevolgen die de inrichting voor het milieu veroorzaakt, te monitoren, te beheersen en, voor zover het nadelige gevolgen betreft, te verminderen, dat degene die de inrichting drijft, met betrekking tot de inrichting toepast, alsmede het milieubeleid dat hij met betrekking tot de inrichting voert.
2
Het bevoegd gezag houdt bij de beslissing op de aanvraag in ieder geval rekening met:
a
het voor hem geldende milieubeleidsplan;
b
het bepaalde in artikel 10.14;
c
de voor de onderdelen van het milieu, waarvoor de inrichting gevolgen kan hebben, geldende richtwaarden, voor zover de verplichting tot het rekening houden daarmee is vastgelegd krachtens of overeenkomstig artikel 5.2 of artikel 5.17.
3
Het bevoegd gezag neemt bij de beslissing op de aanvraag in ieder geval in acht:
a
de voor de onderdelen van het milieu, waarvoor de inrichting gevolgen kan hebben, geldende grenswaarden, voor zover de verplichting tot het in acht nemen daarvan is vastgelegd krachtens of overeenkomstig artikel 5.2, is vastgelegd in of krachtens artikel 5.16 dan wel voortvloeit uit de artikelen 40, 44 tot en met 47, 50, 51, 53 tot en met 56, 59 tot en met 61, 63, tweede lid , 64, 65 of 66 van de Wet geluidhinder;
b
de voor hem geldende, krachtens artikel 8.45 gestelde regels;
c
de voor hem geldende, krachtens artikel 8.46 gestelde regels, behoudens voor zover een aanwijzing van Onze Minister krachtens artikel 8.27 afwijking noodzakelijk maakt;
d
aanwijzingen die met betrekking tot de beslissing op de aanvraag krachtens artikel 8.27 door Onze Minister zijn gegeven.
4
Het bevoegd gezag geeft in de motivering van de beslissing op de aanvraag aan, op welke wijze de in het eerste lid genoemde aspecten de inhoud van het besluit hebben beïnvloed.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •